Carnaval
Carnaval in t Noorden is een feest met pit,
Van Veendam noar Olle Pekel elkenain dut mit,
Dit prachtige lied van Pé en Rinus zingt elke Groninger met verve en denkt dan diep in zijn hartje: Wat een belachelijk feest.
Het is weer zover, ik heb ze gezien, de kruideniers en plaatselijke klokjebroeders van de carnavalsclub.
Onze jaarlijkse milieuramp is weer begonnen.
De leden van de carnavalsvereniging brengen fruitmandjes en cadeautjes naar bejaarden en gehandicapten en ze brengen leut ende vertier in het rijke roomse leven van de Terapelers.
Onder het motto van, wat zijn wij sociaal en goed voor deze maatschappij, brengen zij ons dorp in diskrediet in de rest van de wereld.
Verklede burgers met eerbare beroepen en lieve kinderen en huisdieren worden pipo’s, clowns met plastieken grijnzen.
Aannemers, notabelen en ander soortig volk die je anders niet zien staan vallen je om de nek.
De prinsen, prinsessen en andere rare pakjes dragers van het dorp vinden elkaar het hele jaar door.
Als er weer een echtpaar tachtig jaar getrouwd is of Piet of Klaas een jubileum heeft fietsen er vreemde wezens door ons o zo comfortabel slaapdorp.
Volgetankte vadsige leden der Kloosterwiekers, eens gerespecteerde burgers, nu gedegradeerde zuiplappen komen elkander na het feest in de shoarmatent luidruchtig begroeten.
Niet normaal leuk of grappig, maar met het uitbraken van allerlei “ oldies ” in carnavalland presteren zij een complete leegloop van clientèle in dit horeca etablissement.
De plaatselijke hit:” Kiele kiele kiele kiele Fennechie, zet die ais even op de knij bie mie”, klinkt tot vervelens toe uit de met alcohol volgegooide slipjas en rare hoedjes parade.
De eigenaren van het Egyptisch restaurant worden als debielen aangeblaft en menig carnavalvierder probeert met Marokkaans accent de pias uit te hangen.
Chaled weet wel beter en serveert iedereen en lacht ze inwendig uit.
De ceremoniemeester van t peerdespul heeft een Batman- cape om en vraagt ook natuurlijk vanuit zijn uiterts belangrijke functie het woord.
Hij brabbelt wat en wordt overstemt door een vrouwelijke carnavalvierster die waarschijnlijk de slappe lach heeft of stikt in haar broodje, nummer 7.
Vroeger speelde ik met Woody Wiss carnaval in Limburg en Brabant.
Het mooiste lied vind ik nog altijd: “ Mien waar is mijn feestneus, Mien waar is mijn neus, waar is mijn feestneus gebleven”. n Lied van Toon Hermans.
Later met Nameless speelden we in het carnavalsweekend zeker een keer of zes.
Wat een kutfeest.
Ik haat carnaval!
Weet je wel wat ik zou willen zijn?
Nou?
Een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn!
Van Veendam noar Olle Pekel elkenain dut mit,
Dit prachtige lied van Pé en Rinus zingt elke Groninger met verve en denkt dan diep in zijn hartje: Wat een belachelijk feest.
Het is weer zover, ik heb ze gezien, de kruideniers en plaatselijke klokjebroeders van de carnavalsclub.
Onze jaarlijkse milieuramp is weer begonnen.
De leden van de carnavalsvereniging brengen fruitmandjes en cadeautjes naar bejaarden en gehandicapten en ze brengen leut ende vertier in het rijke roomse leven van de Terapelers.
Onder het motto van, wat zijn wij sociaal en goed voor deze maatschappij, brengen zij ons dorp in diskrediet in de rest van de wereld.
Verklede burgers met eerbare beroepen en lieve kinderen en huisdieren worden pipo’s, clowns met plastieken grijnzen.
Aannemers, notabelen en ander soortig volk die je anders niet zien staan vallen je om de nek.
De prinsen, prinsessen en andere rare pakjes dragers van het dorp vinden elkaar het hele jaar door.
Als er weer een echtpaar tachtig jaar getrouwd is of Piet of Klaas een jubileum heeft fietsen er vreemde wezens door ons o zo comfortabel slaapdorp.
Volgetankte vadsige leden der Kloosterwiekers, eens gerespecteerde burgers, nu gedegradeerde zuiplappen komen elkander na het feest in de shoarmatent luidruchtig begroeten.
Niet normaal leuk of grappig, maar met het uitbraken van allerlei “ oldies ” in carnavalland presteren zij een complete leegloop van clientèle in dit horeca etablissement.
De plaatselijke hit:” Kiele kiele kiele kiele Fennechie, zet die ais even op de knij bie mie”, klinkt tot vervelens toe uit de met alcohol volgegooide slipjas en rare hoedjes parade.
De eigenaren van het Egyptisch restaurant worden als debielen aangeblaft en menig carnavalvierder probeert met Marokkaans accent de pias uit te hangen.
Chaled weet wel beter en serveert iedereen en lacht ze inwendig uit.
De ceremoniemeester van t peerdespul heeft een Batman- cape om en vraagt ook natuurlijk vanuit zijn uiterts belangrijke functie het woord.
Hij brabbelt wat en wordt overstemt door een vrouwelijke carnavalvierster die waarschijnlijk de slappe lach heeft of stikt in haar broodje, nummer 7.
Vroeger speelde ik met Woody Wiss carnaval in Limburg en Brabant.
Het mooiste lied vind ik nog altijd: “ Mien waar is mijn feestneus, Mien waar is mijn neus, waar is mijn feestneus gebleven”. n Lied van Toon Hermans.
Later met Nameless speelden we in het carnavalsweekend zeker een keer of zes.
Wat een kutfeest.
Ik haat carnaval!
Weet je wel wat ik zou willen zijn?
Nou?
Een bloemetjesgordijn, een bloemetjesgordijn!
1 reacties:
Hest haulemoal geliek Alex moar elk joar weer bin ik in de tent te vinden en mainig moal kom ik op de winkbauwen weer thoes. Dit jaor was dat gelukkig nait zo want FATH moaz zulf speulen en bin ik mooi nuchter weer thoes kom'n !
Toch mis ik wat, misschien da'k dat zundag oavm'nd wel weer inhoal !
Door Anoniem, Op 11:49 a.m.
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage